Patent op een kist
Tijdens de Tweede Wereldoorlog (1940-1945) speelt Jan Emmens een belangrijke rol bij Heineken. Eerst als bedrijfsleider in Rotterdam en vanaf 1944 als directeur loodst hij de brouwerij door deze moeilijke tijd. Zijn uitgebreide memoires typt hij later uit op een schrijfmachine. Daarin is ook het verhaal te vinden achter deze ogenschijnlijk simpele bierkist: Heineken-uitvinding die uiteindelijk de hele wereld over reisde.
Emmens begint bij Heineken als hoofd van het laboratorium in Rotterdam. In de jaren 1920 doet hij onderzoek naar mogelijkheden om de houdbaarheid van het bier te verbeteren, met het oog op de export. In 1922 vraagt hij voor het eerst octrooi (patent op een uitvinding) aan, voor een methode om de troebelheid van gepasteuriseerd flessenbier tegen te gaan. Dat wordt aan Heineken’s Bierbrouwerij Maatschappij verleend in 1926.
Olympisch flessenbier
Als twee jaar later de Olympische Spelen in Amsterdam plaatsvinden, levert Heineken het bier. De flesjes komen uit Rotterdam in speciaal vervaardigde hokjeskisten à 7 gulden 50 per stuk. ‘Onmogelijk zware dingen, duur in aanschaf en transport’, memoreert Emmens, als Heineken voor de uitdaging staat om het flessenbier in bredere kring te verkopen. ‘Het zat me dwars dat die in het groot gebruikt zouden moeten worden.’ Daarop onderneemt Emmens een studiereis naar Kopenhagen met bacterioloog en oud-commissaris Nicolaas Söhngen, op zoek naar een betere verpakking voor exportflessen. Ze bezoeken de brouwerijen Carlsberg en Tuborg, waar de bierflessen staand in kratten worden vervoerd.
Waarom flessen moeten staan
‘Dat was wat anders dan die Münchener brouwerijen. Daar werden de flessen los in kisten gelegd, uiteraard in lagen; terug in Rotterdam had ik op die manier kisten laten maken en naar Den Haag getransporteerd. Hevig protest van de koetsier. Als een fles kapot was en er droop bier uit de kist, wilden de klanten niet accepteren en moest de koetsier alles uitpakken. Het was dus logisch, dat de flessen moesten staan. Om de kist zo klein mogelijk te houden, moesten zij om de ander staan en om gemakkelijk te vullen en aan te sluiten moesten er om de andere rij blokjes op de einden.’
Enthousiast
Op basis van de Deense ervaringen laat Emmens een nieuwe kist ontwerpen: ‘Het bleek, dat de kist aan alle verwachtingen voldeed. Het percentage breuk, dat ik uiteraard controleerde, was miniem. Ik werd enthousiast van mijn eigen idee.’ Emmens vraagt patent aan bij de Verenigde Octrooi Bureaux, maar wordt in eerste instantie uitgelachen: ‘Dat kan toch iedereen! Ik werd des duivels op die vent. Als iedereen het kan, waarom vraagt de Amstel dan om ze ook te mogen gebruiken? Waar zit U hiervoor? Toch om te kijken of iets nieuw is en dit is nieuw! Enfin, hij ging door de knieën en een paar dagen later werd het openbaar gemaakt.’
Zelf betalen
Ondanks de tegenwerking, ook van concurrerende brouwers, vraagt Emmens ook in België, Frankrijk en Engeland octrooi aan op de nieuwe kist. Van zijn directeur Berkemeier moet hij bovendien de helft van de octrooikosten zelf betalen. Desondanks beginnen de licentiegelden na een paar maanden te stromen, met name uit Engeland waar een timmerfabriek in Portsmouth de nieuwe kisten gaat produceren: ‘De geldzendingen uit Engeland liepen binnen gedurende de gehele periode - ik meen 16 jaar - dat het octrooi geldig was. Gedurende de oorlog kon er natuurlijk niets worden overgemaakt, maar direct daarna kwam er bericht van Lilley, dat men meerdere honderden ponden had over te maken, maar dat dit alleen kon als wij konden bewijzen, dat we niet met de Duitsers hadden gecollaboreerd. Op het bericht, dat ons kantoor "Headquarter of the Underground Forces " geweest was, werd het bedrag prompt overgemaakt.’
Het octrooi werd verleend op 16 november 1931. In 1933 zette Emmens’ collega, exportdirecteur Pieter Feith, met het eerste Heineken-flessenbier in deze kisten voet op Amerikaanse bodem. En uiteindelijk heeft dit ‘onnozel patent’ Heineken zeker een ton gulden aan inkomsten opgeleverd.
